vrijdag 9 maart 2012

Fiscale speerpuntvoorstellen van het ACV

1. Een eerlijke vermogensfiscaliteit
a. Het heropvissen van de taks op de grote vermogens, op basis van een vermogenskadaster. Dit sneuvelde in de eerste saneringsronde, maar moet opnieuw op tafel komen.

b. Een voldragen belasting op alle meerwaarden, ook voor particulieren. Bij de eerste sanering bleef een flauw afkooksel over, alleen voor bedrijven. Wat zelfs nog niet wordt uitgevoerd. Kennelijk gelden haast en spoed alleen voor de werknemers en gerechtigden op sociale uitkeringen. We willen dat de taboes eindelijk sneuvelen. En niet enkel voor een belasting op speculatieve meerwaarden. Maar voor een volwaardige belasting op alle meerwaarden. Met inbegrip van de liquidatieboni voor vennootschappen (nu beperkt tot een schandalig lage taks van 10%). Dit in de vorm van een vermogensrendementsheffing. En met een verhoogd tarief voor speculatieve meerwaarden, ook om stabiel aandeelhouderschap te bevorderen.

2. De zwaarste lekken in de vennootschapsbelasting moeten worden gedicht.

Je moet zelfs je toevlucht niet nemen tot een selectie van bedrijven om vast te stellen dat de inkomsten uit vennootschapsbelasting de laatste jaren dramatisch zijn gezakt. Van een gemiddelde effectieve aanslagvoet van 19.9% in 2001 tot nog slechts 11.8% in 2009. Dat is nog minder dan de helft van het wettelijke belastingtarief (33.99%). In 2009 hadden de bedrijven een gemeenschappelijk positief resultaat van 93.956.000.000 euro. Stel dat de bedrijven daarop nog altijd 19.9% belasting op hadden betaald (zoals in 2001) en geen 11.8%, dan zou de overheid 7.643.244.000 euro meer in het laatje hebben gekregen. Alleen al een terugkeer naar de effectieve aanslagvoet van 2 jaar eerder (14.9% in 2007) zou 2,84 miljard euro opleveren. Hoe die verschrompeling van de vennootschapsbelasting aanpakken?

a. De eerste sanering was een stap vooruit, zowel wat betreft de notionele rente (max. 3%, zij het om onbegrijpelijke redenen verhoogd tot 3.5% voor de KMO’s) als wat betreft de overdraagbaarheid. Maar nog onvoldoende, niet in het minst door uitzonderingen op de beperking van de overdraagbaarheid en het behoud van een voorkeurtarief voor de KMO’s. Die zijn budgettair schadelijk, maar economisch ook zonder enige verantwoording. En dus moet verder worden gegaan in de beperking van de notionele intrestaftrek. Zeker ook nu de Europese kritieken op ons stelsel de kosten nog verder dreigen op te drijven.

b. Op een moment dat de werknemers en de gerechtigden op sociale uitkeringen zware inspanningen moeten doen, is het ongehoord dat winstgevende bedrijven, door fiscal engineering, geen of nauwelijks belasting betalen. En dus moet er een minimum belastingaanslag komen voor vennootschappen.

c. De lekkage via de transfer pricing (de prijzen die ondernemingen van een dezelfde groep elkaar aanrekenen voor onderlinge leveringen) moet beperkt worden, op basis van eenvoudiger regels, die minder engineering toelaten;

d. De overheid verliest nu teveel aan inkomsten via de regeling van Definitief Belaste Inkomsten (DBI). Het gaat hier om winsten die via een buitenlandse onderneming zijn gemaakt en daar al eens werden belast. Een schuchter voorstel tijdens de eerste saneringsvoorstel sneuvelde onder het gelobby. Dit moet hernomen worden. De termijn die nodig is om van de regeling te kunnen genieten moet worden verlengd van één naar twee jaar. En de DBI moet correct in verhouding staan tot het werkelijke tarief van het land waar de definitieve belasting gebeurde.

KMO’s genieten onder bepaalde voorwaarden van voorkeurtarieven in de vennootschapsbelasting: een aanslagvoet die ongeveer 2% lager ligt (31.93 in plaats van 33.99%). Nog los van het douceurtje dat ze wisten te behouden in het kader van de notionele intrestaftrek (zie hoger). We pleiten onverkort voor de afschaffing van het voorkeurtarief in de vennootschapsbelasting voor KMO’s. Dit werd overigens al in 2009 door de OESO voorgesteld. heeft voorgesteld. Volgens de OESO creëert het verlaagde KMO-tarief het “risico dat kleine ondernemingen niet doorgroeien tot hun optimaal niveau, waardoor ze niet maximaaal bijdragen tot de globale productiviteit en de werkgelegenheidsgroei”.

3. Bestrijding van de vervennootschappelijking
a. De wijze waarop de ontwijking van personenbelasting en sociale bijdragen wordt georganiseerd door vervennootschappelijking begint hallucinante proporties aan te nemen. Tot en met het onderbrengen van het hele particuliere hebben en houden in de vennootschap om de winst omlaag te trekken. Het eerste saneringsplan bevat schuchtere aanzetten om de uitwassen tegen te gaan. Maar nog ruim onvoldoende. Dat is niet enkel een kwestie van nieuwe inkomsten. Dat is ook een kwestie van elementaire rechtvaardigheid, omdat het de progressiviteit van de personenbelasting geheel uitholt. Met veelverdienende bedrijfsleiders, managers, vrij beroepen en zelfstandigen die op de duur veel minder belasting betalen dan gewone werknemers en kleine zelfstandigen. Constructies om personenbelasting en sociale bijdragen te ontwijken moeten naar Duits voorbeeld worden tegengaan, door die vennootschappen alsnog in de personenbelasting te belasten. En er moeten strikte grenzen gesteld worden aan het particuliere bezit en de particuliere uitgaven die in zo’n vennootschap kunnen worden ondergebracht.

b. Voor managementvennootschappen moet er simpelweg een verbod komen.

4. Afschaffing van de forfaitaire belastingen
a. Bij verhuring gebeurt de belasting nu op basis van een fictief forfait in plaats van op de werkelijke inkomsten. We zien geen reden waarom dat anders zou zijn dan bij de (meeste) arbeidsinkomens, waar naar het werkelijke inkomen wordt gekeken in plaats van naar een veel te laag ingeschat forfait. Weliswaar te koppelen aan een verbod voor de verhuurder om de extrabelasting die hij moet betalen door te rekenen aan de huurder.

b. Voor een beperkt aantal beroepen (kappers, landbouwers, horeca…) blijft de belasting gebeuren op forfaitaire basis. Het wordt eens tijd dat niet langer te zwichten voor de weerstand van de betrokken beroepsgroepen tegen een belasting op het werkelijke arbeidsinkomen, zoals dat voor werknemers geldt.

5. Hogere bijdragen van de zelfstandigen voor hun sociaal statuut
a. Het is een goede zaak dat de zelfstandigen hun sociaal statuut de laatste jaren sterk hebben kunnen verbeteren. Maar zonder er kennelijk de conclusies aan te willen verbinden wat betreft de bijdragen die moeten worden betaald. Met als gevolg dat die verbeteringen vooral door de belastingbetaler, dus vooral de werknemers, werden betaald. Dit is niet houdbaar. Bij de eerste saneringsronde lag een voorstel voor om het plafond voor de sociale bijdragen van zelfstandigen daartoe serieus op te trekken. Maar ook dat sneuvelde onder het gelobby. Dit voorstel moet worden hernomen. Dat is niet enkel een kwestie van eerlijke verdeling van de lasten tussen werknemers en zelfstandigen. Maar net zo goed ook van een betere verdeling tussen zelfstandigen met laag inkomen en hoog inkomen.

b. Daarnaast heb je hier ook de ontwijking van sociale bijdragen via vennootschappen. Ten koste van het sociaal statuut van de zelfstandigen. Er zijn redenen te over om de specifieke bijdrage van de vennootschappen voor dat sociaal statuut fiks op te trekken.

6. Volgehouden strijd tegen de fraude
a. De voorstellen van de parlementaire commissie over de grote, fiscale fraude moeten uitvoering krijgen, zoals voorzien in het regeerakkoord.

b. Een stop op de schandalig lage afkoopsommen om bestraffing van fiscale fraude te ontlopen via de regeling van minnelijke schikking.

c. Volledige afschaffing van het bankgeheim. De fiscus moet – met garanties dat de informatie niet voor andere doeleinden wordt gebruikt - automatische toegang krijgen tot de noodzakelijke bankgegevens, zonder tussenschotten. Alleen wie veel heeft te verbergen, moet daarvoor schrik hebben. En dat zijn meestal niet de werknemers en de gerechtigden op sociale uitkeringen.

d. Geen gepamper van de fraudeurs: geen nieuwe fiscale amnestie (zie hoger).

e. De controleurs en rechtbanken moeten worden gewapend met eenvoudige, duidelijke procedureregels, die een rem zetten op het rekken van de gerechtelijke procedures tot de verjaring intreedt en de fiscale misdadigers vrijuit kunnen gaan.

f. Jaarlijks voortgangsrapport over de strijd tegen de fraude. Zowel over de vastgestelde fraude, als over wat effectief werd teruggevorderd.

7. Nog een tandje bij in de strijd tegen de loon- en bijdragefraude
Het ziet er naar uit dat er eindelijk een doorbraak kan worden bereikt rond essentiële hefbomen voor de strijd tegen de sociale fraude inzake lonen en bijdragen, zij het voorlopig beperkt tot specifieke risico-sectoren, zoals:
- uitbreiding van de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de sociale schulden (al geregeld voor de uitgebreide bouwsector) tot andere sectoren;
- een doorbraak voor de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de lonen, zij het beperkt tot gevallen waar de inspectie sociale dumping vaststelt;
- vervanging van de miskleun van de Arbeidsrelatiewet door een nieuw wettelijk kader tegen schijnzelfstandigen.
Op dit elan moet nu verder worden doorgegaan, in het bijzonder:
a. Verplichte girale betaling van het loon. Dat zal een serieuze rem zetten op zwartwerk en uitbetaling in het zwart, wat maar kan gebeuren door betaling handje contantje.

b. Verplichte aanwezigheidsregistratie in de bedrijven, aan te passen aan de specificiteit van de sector. Zoals elektronische werfmelding in de uitgebreide bouwsector. Of gebruik van de elektronische kassa in de horeca als “prikklok”.

c. Uitbreiding van de hoofdelijke aansprakelijkheid voor lonen tot niet-meewerkende bedrijven, inz. alle gevallen waar de onderneming hetzij de inspectie verhindert adequaat zijn toezicht uit te oefenen, hetzij in gebreke blijft met de verplichte aanwezigheidsregistratie.

d. De huidige, pragmatische beperking van nieuwe bestrijdingsmaatregelen tot enkele van de zwaarste risicosectoren, moet ten spoedigste plaats maken voor een meer algemene aanpak, minstens voor allealle sectoren met hoger risico op sociale fraude, zonder vetomogelijkheden voor de betrokken werkgevers. En in het bijzonder ook tot witteboordenfraude.

e. Naar het voorbeeld van de witwaswetgeving verplichting aan de sociale secretariaten om indicaties van sociale fraude te melden aan de inspectiediensten.

8. Vliegtuigtaks: derde keer goede keer
De vliegtaks werd inmiddels al twee keer gekelderd. Eerst onder de vorige regering, die daarover nochtans een beslissing had genomen. Nadien, bij de onderhandelingen over de sanering van december. Ook al ging het toen om een zwaar afgezwakte vorm, beperkt tot vliegen in business of in eerste klasse. Het ACV dat de taks op het vliegen in busisess seats of in eerset klasse opnieuw op de agenda komt.


Europese en internationale actie

En dit alles moet uiteraard samengaan met een volgehouden inzet van België op Europees en internationaal vlak. In het bijzonder voor:
- de taks op financiële transacties;
- een Europese vliegtaks of kerosinetaks;
- de Europese en internationale samenwerking tegen fiscale en sociale fraude;
- de beëindiging van het “tijdperk van de belastingparadijzen”, zoals de G20 in Londen in 2009 heeft verklaard;
- de uitbreiding van de spaarrichtlijn tot alle beleggingsvormen;
- een minimum tarief voor de vennootschapsbelasting, om fiscale dumping tegen te gaan.